-
1 class
n. klas, klasse, classificeren; afdeling, onderverdeling (ook in computers); (in computers) een informatie systeem dat ook gerubriceerde informatie verwerkt--------v. klassifiserenclass1[ kla:s]1 〈werkwoord enkelvoud of meervoud; vaak meervoud met enkelvoud betekenis〉 stand ⇒ (maatschappelijke) klasse2 rang ⇒ klas(se), soort, kwaliteit♦voorbeelden:not in the same class • niet te vergelijken met→ upper upper/1 les ⇒ lesuur, college, cursus1 stijl ⇒ distinctie, cachet————————class21 eersteklas ⇒ prima, van klasse♦voorbeelden:————————class3〈 werkwoord〉1 plaatsen ⇒ indelen, classificeren♦voorbeelden:class with • over één kam scheren met -
2 scale
n. toonladder; schaal; maat; weegschaal; kalkaanzet; methode--------v. klimmen, naar boven gaan; stijgen; afwegen, overwegen; op schaal maken, ontschubben; ontstenen; (in computers) de afmeting wijzigen, van schaal veranderenscale1[ skeel] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 schub ⇒ schaal, (huid)schilfer4 schaal(verdeling) ⇒ schaalaanduiding; maatstok, meetlat♦voorbeelden:tip/turn the scale (s) • de balans doen doorslaan, de doorslag gevenscale of wages • loonschaal〈 figuurlijk〉 on a large/grand/small scale • op grote/kleine schaala map on a scale of a centimetre to the kilometre • een kaart met een schaal van 1 op 100.000draw to scale • op schaal tekenen————————scale2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:¶ scale back/down • verlagen, verkleinen, terugschroevenscale up • verhogen, vergroten, opschroeven -
3 woodland
adj. bos---------n. bos(gebied/terrein); bosrijke streek[ woedlənd] 〈vaak attributief; vaak meervoud met enkelvoud betekenis〉1 bos(gebied/terrein) ⇒ bosrijke streek -
4 cost
n. prijs, kosten--------v. kosten; prijs vaststellencost1[ kost] 〈zelfstandig naamwoord; vaak meervoud met enkelvoud betekenis〉1 kost(en) ⇒ prijs, uitgave♦voorbeelden:cost and freight • kostprijs en vrachtthe cost of living • de kosten van (het) levensonderhoudat cost • tegen kostprijsat all costs, at any cost • koste wat het kost, tot elke prijsat the cost of • ten koste van→ fixed fixed/————————cost2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:————————cost3II 〈overgankelijk werkwoord; geen passief〉1 kosten ⇒ komen (te staan) op, vergen♦voorbeelden:this'll cost you dear(ly) • dit zal je duur komen te staan/opbreken -
5 risibility
n. lachlust[ rizzəbillətie] 〈meervoud: risibilities; vaak meervoud met enkelvoud betekenis〉 -
6 wit
n. gevat/geestig iem.; scherpzinnigheid; geestigheid--------v. weten (verouderd gebruik)wit1[ wit]1 gevat/geestig iemand♦voorbeelden:1 verstand ⇒ benul, intelligentie♦voorbeelden:1 have quick/slow wits • vlug/traag van begrip zijnhave enough wit/the wit(s) to say no • zo verstandig zijn nee te zeggenhave/keep one's wits about one • alert zijn; bijdehand/pienter zijnlive by/on one's wits • op ongeregelde/bijdehante manier aan de kost komenout of one's wits • niet goed wijs, gek————————wit2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:¶ 〈voornamelijk formeel; juridisch〉 to wit • te weten, namelijk, dat wil zeggen -
7 wood
adj. houten; bos---------n. hout; bos; plank; planken ton; blokfluit; golfstick--------v. bebossen; met hout bedekken; hout aanvoerenwood1[ woed]♦voorbeelden:1 a walk in the woods • een wandeling in het bos/de bossenout of the wood/ 〈 Amerikaans-Engels〉 woods • in veilige haven, buiten gevaar, uit de problemen1 hout♦voorbeelden:I haven't had the flu this winter yet, touch/ 〈 Amerikaans-Engels〉 knock (on) wood • ik heb deze winter nog geen griep gehad, laat ik het afkloppen¶ from the wood • uit het vat/de tap, op fust→ dead dead/————————wood21 houten -
8 computation
n. berekening[ kompjoeteesjn] 〈 vaak meervoud met enkelvoud betekenis〉1 berekening ⇒ raming, begroting2 computergebruik/verwerking♦voorbeelden: -
9 curd
n. gestremde melk, stremsel[ kə:d]♦voorbeelden: -
10 duckboard
n. plank die wordt neergelegd op natte of modderige plaatsen om overheen te lopenduckboard -
11 intestine
n. darm, ingewanden[ intestin] 〈 vaak meervoud met enkelvoud betekenis〉♦voorbeelden:small intestine • dunne darm -
12 jollification
n. jool, pret[ dzjolliffikkeesjn] 〈 vaak meervoud met enkelvoud betekenis〉1 pret(makerij) ⇒ jool, joligheid -
13 jowl
n. kaak, wang→ cheek cheek/ -
14 junketing
n. feestje vieren; picknick; tocht, reisje[ dzjungkitting] 〈 vaak meervoud met enkelvoud betekenis〉 -
15 livery stable
-
16 moor
n. veenmoeras; veenmoor1[ moeə] 〈zelfstandig naamwoord; vaak meervoud met enkelvoud betekenis〉————————moor2〈 werkwoord〉1 (aan/af/vast)meren ⇒ vastleggen -
17 origin
n. oorsprong; origine[ orridzjin] 〈 vaak meervoud met enkelvoud betekenis〉1 oorsprong ⇒ origine, ontstaan; bron; afkomst, herkomst; oorzaak♦voorbeelden:the origin of a fight • de oorzaak van een ruziethe origin of a river • de bron(nen) van een riviera word of Greek origin • een woord van Griekse oorsprong -
18 plain
adj. duidelijk; eenvoudig; onaantrekkelijk, lelijk; effen--------adv. eenvoudig; duidelijk--------n. vlakte; wildernisplain1[ pleen] 〈zelfstandig naamwoord; vaak meervoud met enkelvoud betekenis〉————————plain2I 〈bijvoeglijk naamwoord; plainness〉2 simpel ⇒ onvermengd, puur 〈 water, whisky e.d.〉; weinig attractief 〈 vrouw, meisje〉; ongelijnd 〈 papier〉♦voorbeelden:in plain clothes • in burger(kleren)plain cooking • burgerkostplain dealing • eerlijk(heid)it was plain sailing all the way • het liep allemaal van een leien dakjeII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉♦voorbeelden:————————plain32 ronduit -
19 posterior
adj. achter--------n. zitvlak (slang)posterior1————————posterior2♦voorbeelden:1 posterior to • komend na, volgend op, later dan -
20 reprisal
n. vergelding, represaille[ riprajzl] 〈 vaak meervoud met enkelvoud betekenis〉♦voorbeelden:as a reprisal, by way of reprisal, in reprisal • als represaille
- 1
- 2